Skip to main content

De huidige landbouw in Nederland loopt op een dood spoor wat betreft duurzaamheid en gezondheid. Er staat daarom dan ook een enorme renovatie van ons landbouw systeem voorde deur. De huidige landbouw met de mega productie idem tractoren, kaalslag, kunstmest en pesticides doet een enorme duit in het klimaat debacle. Het is een van de hoofd veroorzakers van het opwarmen van de Aarde. Sommige overheids mensen, boeren , grote agri business en de grootgrutters staan niet van enthousiasme te springen. Het betreft dus een flinke uitdagingen om zo een grote verandering , een ware transitie welke nodig is om ons voedsel duurzaam te produceren, binnen de gestelde tijd te realiseren. noodzakelijk omdat we  moeten voldoen aan diverse duurzaamheidsopgaven. Corazon vertaald voor u een onderzoek in dit artikel wat de WUR voor ons gedaan heeft. Volgens de WUR is dit onderzoek een verkenning naar hoe de groei van het biologische aandeel  van onze akkerbouw en melkveehouderij aan die transitie kan bijdragen.

Aan de basis van dit onderzoek ligt een vergelijking op duurzaamheidsprestaties tussen biologische en gangbare melkveehouderij en akkerbouw. Prestaties op het gebied van klimaat, stikstof/natuur en dierenwelzijn zijn door de WUR
hierin meegenomen. Op basis hiervan hebben zij een inschatting gemaakt van het effect van een groter areaal biologische landbouw. Zal dit bijdrage aan betere algemene landbouw op de thema’s klimaat, natuur en dierenwelzijn. Daarnaast is er aandacht voor mogelijke kansen en belemmeringen die op dit gebied spelen.

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van voornamelijk Nederlandse literatuur en expertkennis.

De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de vergelijking van een gemiddelde praktijk van een biologisch bedrijf ten opzichte van de gemiddelde praktijk van een gangbaar bedrijf. Hierbij is gebruik
gemaakt van cijfers uit het BIN (Bedrijven Informatie Net). Er is echter grote variatie in bedrijfsvoering, zowel binnen biologische landbouw als de gangbare landbouw. Daarnaast is het aantal vergelijkingsstudies
tussen gangbaar en biologische landbouw in Nederland beperkt. Meer inzicht in de variatie in bedrijfsvoering en bijbehorende duurzaamheidsprestaties ten aanzien van klimaat, natuur en dierenwelzijn geeft inzicht in
de mogelijke verbeterpunten bij zowel de biologische als gangbare bedrijfsvoering. De Europese Unie heeft met de Green Deal, Farm to Fork-strategie (F2F) en Biodiversiteitsstrategie de ambitie geformuleerd (European Commission, n.d.). Met de strategie wil de Europese Commissie een voedseltransitie in gang zetten, naar een voedselproductie die beter is voor biodiversiteit, klimaat, voedselzekerheid en een eerlijk inkomen voor de producent. Onderdeel van de F2F en Biodiversiteitsstrategie is het streven om minstens 25% van het landbouwareaal van de EU voor biologische landbouw te benutten in 2030. In 2020 is dat percentage in de EU27 9,1% (Eurostat, 2021).
Als uitwerking van de F2F-strategie heeft de Europese Commissie een “EU Organic Action Plan” opgesteld.

25% aan areaal voor biologisch landbouw in 2030

Farm to fork biologisch onderdeel van dit plan is de oproep aan alle lidstaten om ook met een eigen actieplan en ambitie voor biologische landbouw te komen met als doel uiteindelijk samen uit te komen op 25% biologisch
landbouwareaal in 2030. Nederland heeft een nationaal actieplan voor biologische productie en consumptie opgesteld met als ambitie 15% biologisch areaal in 2030. Van de totale oppervlakte landbouw in Nederland (1,8 miljoen hectare (ha)) was in 2021 maar 4% biologisch (76.000 ha). Van deze 76.000 ha is 19.500 ha akkerbouw en vollegrondsgroente en 56.600 ha melkveehouderij (grasland en groenvoeders).

1. Vergroten van het areaal biologische akkerbouw en melkveehouderij draagt bij aan een vermindering van de broeikasgasemissies in Nederland van zowel akkerbouw/vollegrondsgroente teelt als
melkveehouderij in Nederland uitgedrukt in Megaton (Mton) CO2 equivalenten per jaar. Akkerbouw De biologische akkerbouw/vollegrondsgroenteteelt gebruikt ten opzichte van gangbaar geen kunstmest
en geen chemisch synthetische bestrijdingsmiddelen. Hierdoor zijn er bij de biologische akkerbouw minder emissies van CO2 die samenhangen met de productie en transport van kunstmest en
bestrijdingsmiddelen. De mechanische onkruidbestrijding kost zowel per ha als kg product meer brandstof dan bij gangbaar. De gewasopbrengsten bij biologisch zijn lager per ha; in Nederland is dit
volgens de bekende gewassen in KWIN 14-36% lager ten opzichte van gangbaar.

• Per ha is de emissie van broeikasgassen (LCA (levenscyclusanalyse) en op bedrijfsniveau) van biologische akkerbouw/vollegrondsgroenteteelt lager dan gangbaar. Dit is wel afhankelijk van de gewassen die worden verbouwd.

• Per kg product is de emissie van broeikasgassen (LCA) bij biologische akkerbouw 0-15% hoger, voor vollegrondsgroente teelt is dit 35-40% hoger. Dit is afhankelijk van het soort gewas en de gewasopbrengsten. Melkveehouderij
De biologische melkveehouderij heeft een veel lagere veebezetting per ha en gebruikt ten opzichte van gangbaar minder krachtvoer per liter melk en geen kunstmest en chemisch synthetische bestrijdingsmiddelen.

Bedrijfsemissies

De enterische methaan (vanuit de pens) uit de biologische koe (met een lagere melkproductie) is per kg melk hoger dan bij gangbaar. Dat komt vanwege een groter aandeel kuilgras, minder krachtvoer
en minder mais in het rantsoen van een biologische koe. Er is wel minder methaan uit mest vanwege meer weidegang, maar daar staat een hogere lachgasemissie van mest en urine in de wei tegenover.
Broeikasgasemissies gerelateerd aan inputs Doordat er minder krachtvoer wordt gevoerd per ha, is het aannemelijk dat een biologische bedrijfsvoering minder energiegebruik en minder landgebruik voor de productie van veevoer in het
buitenland heeft ten opzichte van gangbare productie. Mogelijk zijn er daarom minder CO2-eq gerelateerd aan inputs bij de biologische melkveehouderij. Aan de andere kant is het aannemelijk
dat door lagere efficiëntie er per kg biologische diervoeder er per kg melk meer CO2-eq worden geproduceerd. Helaas zijn er op dit moment geen CO2 footprint data beschikbaar over de biologische
teelt van veevoer in het buitenland.

• Gebaseerd op BIN cijfers uit 2017-2019 is per ha de uitstoot van broeikasgassen van biologische melkveehouderij ruwweg 1/3 lager dan bij gangbaar.
• Gebaseerd op BIN cijfers uit 2017-2019 is per kg melk de uitstoot van broeikasgassen van biologische melkveehouderij vrijwel gelijk aan die van gangbaar. Kansen: Nationale klimaatwinst, koolstofvastlegging en klimaatadaptatie
• Bij de omschakeling naar meer biologisch areaal voor akkerbouw en melkveehouderij is een reductie van de totale Nederlandse emissies te verwachten. Omdat minder voedsel wordt geproduceerd op meer hectares zal de totale emissie naar verwachting afnemen.
• Meer biologisch areaal kan leiden tot hoger gehalte organische stof en een groot aandeel (permanent) grasland en daarmee een betere/verhoogde/vergrote koolstofvastlegging.
• Klimaatadaptatie sluit aan bij het ‘adaptatiemodel’ wat past binnen het biologisch denken. Bijvoorbeeld; door te investeren in bodem, ontstaat meer bodemleven en zal de bodem weerbaarder zijn tegen droogte, natte periodes of weersextremen.

2. Vergroten van het areaal biologische akkerbouw en melkveehouderij draagt bij aan het versterken van de natuur in Nederland.  Door minder nitraatuitspoeling en minder ammoniakemissie (uitgedrukt in kton
NH3 emissie per jaar), minder gebruik van diergeneesmiddelen en gewasbescherming en meer biodiversiteit op de bedrijven. Hiermee sluit een biologische akkerbouw en melkveehouderij aan bij gebiedsdoelen, bijvoorbeeld in de bufferzones van een natuurgebied.

Akkerbouw

De nitraatuitspoeling op biologische akkerbouwbedrijven is over het algemeen lager dan op gangbare akkerbouwbedrijven. De resultaten voor de Nederlandse situatie zijn variabel en afhankelijk van de
omstandigheden. De tendens bij zowel directe metingen als indirecte indicatoren is een lagere uitspoeling of een lager uitspoelingrisico per ha bij biologische bedrijven dan bij gangbare bedrijven.
Met betrekking tot de ammoniakemissie zijn op basis van de beschikbare data geen eenduidige conclusies te trekken over verschillen in ammoniakemissie per ha tussen gangbare en biologische bedrijven.
Door een verbod op chemische gewasbescherming is er minder negatieve impact op de biodiversiteit op en rondom het bedrijf.

Melkveehouderij

De nitraatuitspoeling per ha bij bemesting van het land naar het grondwater is bij de biologische melkveehouderij lager dan in de gangbare melkveehouderij. De ammoniakemissie in het veld en uit de stal is bij de biologische melkveehouderij lager dan bij de gangbare melkveehouderij. Dat komt door minder inputs (geen kunstmest, minder krachtvoer, geen derogatie) en door meer weidegang.

• Per ha is de emissie van ammoniak (in kg NH3) bij biologische melkveehouders ruwweg 40 tot 50% lager dan bij gangbare melkveehouders.
• Per kg melk is de ammoniakemissie minimaal een derde deel hoger bij biologische melkveehouderij ten opzichte van gangbaar. Dat komt door een lagere melkproductie per koe en een lagere stikstofefficiëntie van de veestapel bij biologische melkveehouderij.
Door een verbod op chemische gewasbescherming, een lager gebruik van antibiotica en een verwacht lager gebruik van diergeneesmiddelen is er minder negatieve impact op de biodiversiteit op en rondom het bedrijf.

Biodiversiteit op de bedrijven

De biologische sector bevordert de biodiversiteit op de bedrijven. Het aantal verschillende plantensoorten en de hoeveelheid insecten bij biologische bedrijven is over het algemeen hoger dan bij gangbare
bedrijven. Voor de akkerbouw is dit voordeel duidelijker dan voor de melkveehouderij. Biologische landbouw in de bufferzones rondom Natura 2000 gebieden.
De biologische melkveehouderij heeft een extensievere bedrijfsvoering met minder dieren per ha (met lagere ammoniakemissie en minder nitraatuitspoeling per ha) en het heeft meer vormen van agrarisch natuurbeheer per bedrijf. Vergroten van het areaal biologische melkveehouderij kan een rol spelen in de gewenste extensivering van de landbouw in de bufferzones rondom Natuur2000 gebieden, ter verbetering van de natuurkwaliteit in de met stikstof overbelaste Natura2000 gebieden. Het sluit bovendien ook goed aan bij de maatregelen in de Kaderrichtlijn water. Een extensievere bedrijfsvoering leidt over het algemeen tot een lager N-bodemoverschot en daarmee minder nitraatuitspoeling.
De biologische akkerbouw past ook goed bij de bufferzones. Naast een lagere bemesting (zonder kunstmest) en lagere nitraatuitspoeling gebruikt de biologische akkerbouw geen chemisch synthetische
gewasbeschermingsmiddelen en alleen middelen van natuurlijke oorsprong. Biologische akkerbouw kan ook een rol spelen in de gebiedsgerichte aanpak omdat de huidige praktijk aansluit bij maatregelen in de
Kaderrichtlijn water om de waterkwaliteit te verbeteren. Dan gaat het bijvoorbeeld over verplichte ruimere rotaties met rustgewassen en vanggewassen.

3. Vergroten van het areaal biologische akkerbouw en melkveehouderij zou kunnen bijdragen aan het vergroten van het dierenwelzijn in Nederland. Op dit moment is dat nog onvoldoende met onderzoek te onderbouwen. Het werken vanuit de principes van dierwaardige veehouderij waarbij de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier het fundament vormt past vermoedelijk beter bij de biologische (melk-)veehouderij dan bij de gangbare.
De biologische melkveehouderij onderscheidt zich van de gangbare melkveehouderij op een aantal aspecten die in beginsel positief kunnen uitwerken voor het welzijn van de dieren. Ten aanzien van het
uiten van het natuurlijk gedrag zoals grazen, scoort gemiddeld genomen de biologische melkveehouderij hoger in het aantal uren weidegang per jaar dan de gangbare melkveehouderij. Ook wordt er gemiddeld
genomen meer ruimte in de stal per koe aangeboden. Of zich dat daadwerkelijk vertaalt in een beter welzijn, bijvoorbeeld door een betere gezondheid (zoals minder kreupelheid, minder mastitis en
metabole problemen), is in Nederland nog nooit goed onderzocht. De overheid wil toewerken naar een dierwaardige veehouderij waarbij de erkenning van de intrinsieke
waarde van het dier het fundament vormt. Dit is een kans voor de biologische (melk-)veehouderij. Tegelijkertijd is er nog wel meer inzicht nodig over het welzijn en de integriteit van het dier in de
biologische melkveehouderij. Ook blijkt uit de literatuur dat er verbeteringen mogelijk en nodig zijn. 4. Vergroten van het areaal biologische akkerbouw en melkveehouderij zorgt voor minder voedselproductie
in Nederland, vanwege minder kg melkproductie (gemiddeld 23% per koe minder en ruwweg 40% minder koeien per ha) en minder kg opbrengst aan akkerbouwgewassen en vollegrondsgroenten (afhankelijk van het gewas 14-36% per ha minder).

Belemmeringen

De belangrijkste belemmeringen voor de groei van het biologisch areaal in Nederland zijn:
1. De groei in de vraag naar biologische producten in Nederland en de EU. Er is nog te weinig vraag naar biologische producten. Toename van de vraag in Nederland en de EU is nodig om te voorkomen dat bij toename van het aanbod de prijzen van biologische producten gaan dalen.
2. De beschikbaarheid van extra grond voor gangbare bedrijven om te kunnen omschakelen naar een biologische bedrijfsvoering.
3. De beschikbaarheid van biologische mest. Er is een tekort aan biologische mest. Nutriënten verlaten de kringloop via voedselproductie en komen niet terug via humane mest.
4. De beschikbaarheid van biologische krachtvoeders. De biologische melkveehouderij is kleiner dan de gangbare melkveehouderij. Hierdoor kan er sneller schaarste aan krachtvoeders ontstaan en een grotere afhankelijkheid van leveranciers van biologische veevoeders.
5. De beschikbaarheid van arbeid en techniek voor onkruidbestrijding. Momenteel is er in Nederland weinig arbeid beschikbaar en de arbeid is relatief duur. Innovatie en technische ontwikkelingen vooral voor het bestrijden van onkruiden in de rij – zijn nodig om zonder de inzet van extra arbeid toch onkruidbestrijding bij groei van het areaal biologische akkerbouw mogelijk te maken.

Aanbevelingen

De belangrijkste aanbevelingen zijn:
1. Een grotere vraag naar biologische producten is cruciaal voor groei van het areaal biologisch in Nederland. Zet stevig in op het vergroten van de vraag naar biologische producten.
2. Het omvormen naar biologisch draagt bij aan het realiseren van de Nederlandse klimaatdoelstelling, maar of het per saldo leidt tot netto klimaatwinst in Europa of wereldwijd hangt af van vele factoren.
Het is aan te bevelen dit nader in kaart te brengen.
3. Zet een integraal onderzoeksprogramma op m.b.t. de extensivering van de melkveehouderij (gangbaar en biologisch) en onderzoek de samenhang tussen alle aspecten die spelen: meststoffen/milieu/emissies, technologie, samenwerking met akkerbouw, markt, dierenwelzijn, arbeid, verdienmodellen (o.a. koppeling met multifunctionele landbouw/korte ketens, landschapsgrond), ecosysteemdiensten (biodiversiteit, landschap, klimaatadaptatie, waterkwaliteit
en milieukwaliteit) en organisatie (gebiedscoöperatie, burgerparticipatie).
4. Zet een onderzoeksprogramma op voor de biologische akkerbouw met als centrale vraag hoe zonder het gebruik van chemische middelen een hogere opbrengst is te realiseren.                                                                                                                        5. Omarm dierenwelzijn als een onderscheidend punt van de biologische veehouderij en onderzoek hoe de biologische veehouderij dierwaardig(er) kan worden.
6. Zorg als LNV samen met provincies dat er extra grond beschikbaar komt voor gangbare bedrijven die willen omschakelen naar biologisch. Dat maakt het aantrekkelijker om de stap naar biologisch te
zetten.
7. Zorg ervoor dat er voldoende data specifiek voor de biologische melkveehouderij beschikbaar komt. Bijvoorbeeld inzicht in broeikasgas(BKG)-emissies bij de teelt van diervoerders in het buitenland.

Leave a Reply